In veel berichten staat dat de olifant voor geld te zien was. Maar hoeveel moest je betalen?
De eigenaar van de olifant verdiende zijn geld op twee manieren. Wanneer hij in een stad Hansken enkele dagen tot weken liet optreden, vroeg hij een bepaald bedrag aan iedereen die de olifant wilde zien.
In 1638 moest je in Hamburg 4 schilling betalen, in Agen (1645) 3 sous, Wernigerode (1649) 2 Gröschen, in Breslau (1650) 2 Silbergröschen, in Wenen (1651) 12 Kreuzer, in Regensburg (1651) 6 Kreuzer, in Ulm (1651) 3 Kreuzer (de prijs werd bepaald door de stad), in Genève 4 sols (de prijs werd bepaald door de stad), in Schwäbisch Hall (1652) eerst 2 schilling en de laatste dag 1, in Parma (1654) 8 soldi, Ferrara (1654) 2 grossetti, in Bologna (1654) 7 bolognini, in Rome (1655) 1 giulio, in Florence 1655) ook 1 giulio.
In één bericht, de brief van Barlaeus, is sprake van 200 mensen die één voorstelling bijwoonden. Wanneer er op één dag meerdere voorstellingen waren, kon er dus flink verdiend worden. In Zittau zagen vele honderden mensen de olifant. In Praag zou Van Groenevelt in een paar weken enkele duizenden guldens hebben verdiend. Het is uit weer andere berichten duidelijk dat bezoekers Hansken mochten voeren. Dit scheelde natuurlijk in de kosten.
Het kwam ook voor dat de eigenaar van de olifant op verzoek een voorstelling gaf. Dan werd hij uitbetaald door degene die hem vroeg dat te doen. In Wageningen (1641) en in Den Bosch (1647) kreeg de meester van de olifant respectievelijk twaalf stuivers en vijf gulden uitbetaald voor speciale voorstellingen. In Mol betaalde de Latijnse school in 1648 2 gulden en tien stuivers aan de meester, zodat de leerlingen een voorstelling konden zien toen de olifant toevallig hun dorp passeerde. Uit deze drie voorbeelden valt overigens niet af te leiden of de eigenaar daarvoor een vast tarief hanteerde.