1654, januari. Piacenza

Na Parma is Hansken in Piacenza. In het dagboek van een plaatselijke geestelijke staat dat een jongeman stierf doordat hij eerst in de lucht gegooid was door de olifant en daarna vertrapt. Hij had een appel aangereikt en die vervolgens niet gegeven (1). Het gaat om het enige gedocumenteerde slachtoffer van Hansken. Dat de olifant zo’n pesterij niet op prijs stelde, blijkt ook uit een anekdote met betrekking tot Arnhem.

1) “Toccò nel Gennajo corrente a’ nostri Concittadini il piacere nelle Italiane Contrade assai raro di veder, e contemplare co’ proprj lor’ occhi un elefante, che fu condotto in Piacenza da certi Todeschi, i quali, mediante une discreta mancia, lo mostravan al Popolo sotto alle Volte di Piazza, là dove facevasi il Corpo di Guardia delli Soldati. Assai caro nondimeno tal piacere costò a certo Giovane; il quale, havendo mostrato per burla di dare uno pomo al detto Animale, & poi havendoglielo negato, fu cagione, che esso Animale sdegnatosi, con il naso, o tromba lo gettò in aria, & caduto per terra lo calpestò con i piedi, in maniera che non si potè agiutare; per la qual cascata il giovane morì, & fu sepolto in Santo Hilario. Ed ecco una nuova conferma dell’antico Proverbio, che insegna, essere un’ imprudenza somma, e una cosa di pericol sempre piena l’addomesticarsi, e trescare con chi ha forze maggiori di noi.”

Uit: C. Poggiali, Memorie Storiche di Piacenza 12, Piacenza 1766, pp. 6-7. In de marge staat aangegeven dat het citaat ontleend is aan de kroniek van Boselli. Die kroniek wordt uitgebreider beschreven in deel 9, pp. 34-35, en betreft het onuitgegeven manuscript dat tegenwoordig in de bibliotheek van Piacenza bewaard wordt; Biblioteca Comunale Piacenza, Ms. Pallastrelli 126, Croniche o diario del Rev.o Sgr Benedetto Bosselli, rettore della chiesa di Santo Martino di Piacenza (1620-1670).

In de huidige januarimaand [1654] genoten onze medeburgers het zeer zeldzame genoegen om met eigen ogen een olifant te zien en erover na te denken. Die olifant werd naar Piacenza gebracht door zekere Duitsers, die hem voor een bescheiden fooi aan de mensen toonden, onder de bogen op het plein waar soldaten de wacht hielden. Niettemin betaalde een zekere jonge man voor dit plezier een hoge prijs. Hij had als grap een appel laten zien aan het genoemde dier, om die te geven, maar deed dat niet. Daardoor werd het dier verontwaardigd en gooide hem met zijn neus of slurf in de lucht. Hij viel op de grond en werd vertrapt, zonder dat hij zich kon redden. Door deze val stierf de jongeman, en hij werd begraven in de kerk Sant’Ilario. En dit is een nieuwe bevestiging van het oude gezegde, dat leert dat het een opperste onvoorzichtigheid is, en iets dat altijd vol gevaar is om degenen die meer kracht hebben dan wij te temmen en met hen in contact te komen. [Vertaling met dank aan Leonore van Sloten, Museum het Rembrandthuis]