1652, 21 oktober. Frankfort

Voor notaris Johann Wilhelm Keil in Frankfurt tekent Cornelis van Groenevelt op 21 oktober 1652 een procuratie ten behoeve van zijn vrouw Wilhelmina Sasbout. Kennelijk is Van Groenevelt in Frankfurt vanwege de markt die elk jaar in de herfst wordt gehouden. Hij machtigt haar om in Holland zijn roerende en onroerende goederen te verkopen en waardepapieren te verzilveren ten behoeve van niet genoemde schuldeisers en voor een niet genoemd bedrag. Hij noemt haar zijn lieve wettelijke huisvrouw. De tekst is bekend uit een kopie van een vertaling in het Nederlands die Wilhelmina Sasbout op 11 november 1662 in Den Haag liet maken door notaris Adriaen van Warmenhuysen. Deze kopie werd later toegevoegd als bewijsstuk in een zaak die Paulus Rijmers voor het Hof van Holland voerde tegen Cornelis van Groenevelt (1). Uit een ten behoeve van dat proces afgelegde verklaring door Van Warmenhuysen voor de Haagse notaris Pieter van Swieten blijkt onder andere dat Van Groenevelt in Den Haag geboren is (2).

In 1632 was er van de Poolse arts en geleerde Jan Jonston een korte beschrijving verschenen van de olifant in zijn Thaumatographia naturalis. Dit boek werd eind 1633 opnieuw gedrukt, maar nu met de extra mededeling dat hij zelf in Amsterdam een levende olifant had gezien. Jonston werkte lang aan een natuurgeschiedenis van de dieren waarvan de eerste druk tussen 1650 en 1653 in Frankfurt zou verschijnen bij uitgeversfirma Merian. Het betreft een vijfdelige prestigieuze uitgave die rijk voorzien is van afbeeldingen van dieren; insecten, vogels, vissen, slangen en viervoeters. Dit werk zou een eeuw lang het meest gezaghebbende overzicht van het dierenrijk zijn tot Linnaeus’ Systema Natura. De afbeeldingen waren gemaakt door Matthaeus Merian de oude, zijn zonen, en graveurs in dienst van de uitgeverij naar oude voorbeelden en naar levende dieren. Van het ongedateerde twee deel Historiae naturalis de quadrupetibus libri wordt verondersteld dat het uit 1652 dateert. Dit deel bevat een uitvoerige beschrijving van de olifant en drie grote illustraties van een Aziatische olifant. Op de eerste is de olifant van opzij afgebeeld, met twee kleinere varianten in het verschiet. Beide andere hebben een berijder. Terwijl de olifant broden eet uit een mand, zit een man op de rug. Hij heeft een hoed, draagt en mantel en een degen. Dit moet Cornelis van Groenevelt zijn. Op de derde illustratie is het een jonge knaap met wambuis en olifantenhaak die de olifant berijdt. Dat alle drie de keren grote slagtanden zijn weergegeven, is geen bezwaar om in deze olifant Hansken te herkennen. Dat deze zijn ontsproten aan de fantasie van de graveur blijkt wel uit het feit dat ze anatomisch niet correct zijn afgebeeld.

 

1) Ick hier ondergeschreven bekenne opentlijck met desen brieff, dat ick in bester ende bestendichster forme, als sulcx ijder oordts gebruijckende ende gewoonheijt naer volgen sal, kan ofte mach, mijn gewelts overgeven hebbende, overgeven dien oock hiermede in cracht desen mij[n]e veel geerde ende geliefde wettelijcke huijsvrouwe Willemine van Grunevelt mijne goederen die sich in Holland als huijs, hoff, lant, renht ende anderen brieff, schultbrieff, ende gelden bij ijder van waer sij staen ende behoren in te nemen, die onbeweechelijck te vercopen, oock met leggert varent[?] t’haren besten gevallen te disponneren over innemingh ende leveringe soo goet als sij immer kan ende mach te quiteren de schultluijden. Ende onbetaelders ijder plaets gebruijck naer voorbericht te citeren, formelijck claghte aen te stellen den kr…men[?] rechters te bevestigen, in tegendeel te excipieren in alle saecken in beslutinge. Om en tot ons oordeel te bidden die achte nemen offe daer van soot niet gewierde te appelleren die appelationes te vervoeren ende sulcx alles ende ijder met mijne, soo veel beweegh als onbewegelijcken goederen voor te nemen te handelen te doen ende te laten als off ick haer eegade ende geweltgever selfs bij hande ware, oock in ofte meer oover verhaelde in hare plaetse te setten, deselve daer het vannoden sij te revoceren, ende desen gewelt te reaffirmeren   [Img 133868] Ende wat alsoo voor gedachten mijne lieve huijsvrou, ofte hare gesubstitueerde mijner goederen weges handelen, doen ende laeten werden, dat alles ende wat met recht erkent wert, wil ick geweltgever aengenaem[?] waer mijner hoeff ende goederen in dien geval oock mijn huijsvrou ofte haren gesubstitueerde meerder gewelt ofte machts dan hier in begrepen van noden mochten hebben, soo veele als henluden te hebben met recht erkent worde, sulcx alles wil ick nu voor alsdan, ende dan voor al hun henluijden hier mede inder bester form overgegeven ende toegestelt hebben ende desen alles tot waerer oordtkont is desen volmacht met mijnen name eijgenhandich onder oock mijnen pitsier vercrachticht worde, soo geschiet in F[r]anckfurt den XXIe october deses XVI C tweeenvijftich jaers. Ende was onderteijckent Cornelis van Groenevelt, hebbende daer nevens den opgedruckt pitsier in roden lacke. Georgh Tilman Granssen als Ersuchter Zeug Hans Rupprecht als Ersuchter xx attestor Ego Johanne Wilhelmi Keil civit Francof. notarij ces[?] publ. et jurato sigilla meo et propria manu mea subscripti met den segel daer neffens opgedruckt in roden wassche met papier overdeckt. Lager stont dat desen dusdanigen bij mij ondergeschr[reven] oprechtelijcken getransporteert ende in substantie accorderende bevonden is, als oock mette respective onderteijkeninge [Img 133869] Ende besegelt heden betuich ick met mijn signature in s’Gravenhage den XIe november 1652. Ende was onderteijckent A. Warmenhuijse. Noch lager stont, naer gedane collatie mettet voors[chreven] translaet accorderende bevonden op den XVIII november 1652 binnen Delft ende was get[uige] C.C. van Vliet not[ari]s publ. Noch lager stond naer weder collatie mette voor[schreven] copie accorderende bevonden ten dage voor v[oor]s[chreven] F. Boogert not[ari]s. publ.

Naer gedane collatie is dese mette originele copie accorderende bevonden op den XXVIIen februarij 1665 Bij mij in s Gravenhage residerende Johannes Reim[?] Not[ari]s Publ[icq].

2) “Op huijden den XXVen November XVI C vier ende t’sestich comp[areerd]en voor mij Pi[ete]r van Swieten not[ari]s pub[licq] bij den Hove van Hollant geadmitt[eerd] in s Gravenhage residerende ende den getuijgen naergenaemt d’Eersame Adriaen van Warmenhuijsen mede not[ari]s, woon[ende] alhier in de Hage de welcke [in marge: verclaerde ter requisitie van Sr. Cornelis Groenevelt gebooren alhier in d Hage waer ende waerachtich te wesen dat hij [doorgestreept: comparant] requirant [?] int jaer 1652 sonder in den voorschreven wel[?] perfecten ofte procysen soo tyt achterhaelt [doorgestreept: gehouden] te wesen heeft getranslateert uijtten Hoochduijtsche taele seeckere procuratie bij den [doorgestreept: vooren Groenevelt] op desself’ huijsfrouwe genaemt Willemina Sasbout gepasseert (soo geseijt wort binnen Franckfort). Verclaerde wijders hij [doorgestreept: comparant] requirant [?] dat de voorschreve procuratie was simpel ende onder de hant gepasseert sonder eenige clausulle van substitutie te vermelden. Eyndegende hiermede hij [doorgestreept: comparant] requirant [?] sijne verclaringe ende presterende (des …. sijnde) ’t selve met solemnele eede te affirmeren. Aldus gedaen ende gepass[eer]t in ’s Gravenhage ter presentie van Gonsola Gerard ende Pieter van Muiden beijde inwoonders ende borgers alhier. Aen[?] de O..gaende minute deses beneffens den com[aran]t hebben onderte[kend] ten dage maent ende jaer als boven.

[Ondertekend] V. Warmenhuijsen 1664 / Gonsale Gerards / Pr. Van Muijden 1664 / P. van Swieten not.pub. 1664. “

Uit: Gemeentearchief Den Haag, ONA 390 (notaris Pieter van Swieten), f. 231.