1635. Delft

Melchior Hambach, Augustijner monnik die het klooster verlaten had, publiceert in 1643 de Thoon-Spieghel, Ofte Chritstelicke Vermaningen Aen de Borgherije der stadt Ceulen. In dit geschrift wordt iedereen gewaarschuwd tegen de schijnheiligheid van het Roomse geloof. Daartegen komt in 1648 een anonymus in het geweer, in wie men Joannes Mantelius of Jan Mantels (1599-1676) herkent. Hij publiceet het schotschrift Thoon-spiegel van vier nieuwe Hollandtsche evangelisten. Behalve Melchior Hambach worden daarin drie andere apostaten gehekeld die eerst monnik waren geweest en vervolgens overgingen naar de gereformeerde kerk. Voor Mantelius waren dit tegenstanders van het ware geloof, die hij beschuldigt van zaken als ontrouw, concubinaat, diefstal en leugenachtigheid. Een van hen wordt met de initialen D.E.P.V.P. aangeduid. Over hem gaat een beschuldiging die verband houdt met de aanwezigheid van een olifant in Delft in 1635 (1). In dat jaar was Hansken eigendom van stadhouder Frederik Hendrik en verbleef de olifant bij het paleis Ter Nieuwburg bij Rijswijk. Wie de olifant wou zien, moest wat in de collectebus doen. Dit verhaal wijst erop dat de olifant ook in de buurt voor geld vertoond werd. Delft is slechts enkele kilometers verwijderd van de plek waar toen het paleis stond.

1) “15. Om in de nabuerschap te blyven, sullen wy den Delfschen Olyphant gaen besoecken, die eer hy Monnick was, genaemt wiert D.E.P.V.P. een groot man van veel letteren. Desen uyt het Clooster vande Discalciaten geloopen synde, bevont sich te Delft int Iaer 1635. Ende op den selven tyt was daer een Olyphant te sien. Den Monnick sach twee jonge dochterkens uyt het Weeshuvs: ende syn versch gereformeert vleesch wiert soo sterck ontstecken door den gereformeerden geest, dat broeder F. door een van syn dienaers haer liet aenseggen, dat sy den Olyphant soude comen sien, [blz. 12:] dat hy voor haer wilde betalen. Dese onnosele schaepiens, van Godt geen quaet wetende, om dat sy noyt geen Olyphant gesien hadden, waren licht te bewegen om mede te gaen. Sy werden geleydt in eene schoone kamer, de Tafel wert toegerust, den Olyphant met twee voeten comt voor den dach, die kinders becomen wel te eten; de Monnick maeckt den Olyphant, hy bederft soo wel d’een als d’ander, ende schicktie weder naer het Weeshuys. Dese dochterkens en swygen niet dat haer geschiet was; de Magistraet neemt informatie van de saeck, ende doet haer bewaren, om te sien ofter jonge Olyphanten voor den dach soude comen. Ter seluer tyt heeftmen het boeckie, dat op den naem van broeder F. was uytgegaan, weder ingetrocken. Ick ben doenmael uyt Brabant te Delft gecomen, ende hebbe alles selfs gehoort, hoe dat broeder F. den naem bequaem van den Olyphant”.

Uit: Thoon-Spiegel van vier nieuwe Hollandtsche Evangelisten tot onderrichtinge van Broeder Melchior van Hambach, die zich om groote, maer quade reden begeven heeft uijt sijn clooster tot de nieuwe Reformatie. Ende tot voldoeninge der geenen, die sijn leugen ende lasterschriften gelesen hebben, door F.J.M. [Frater J. Mantelius] voor een nieu-jaar 1648, Keulen, weduwe Hartgeri-Woringen, pp. 11 en 12. Het enig bekende gedrukte exemplaar bevindt zich in de Bibliotheek Hasselt Limburg (OD-D-0851). Over dit schotschrift publiceerde Cam. Huysmans, ’Mantelius als pamphletschrijver’, in: Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, jaargang VIII, no. 6 (1946), pp. 21-22. Bekijk hier de digitale versie van het boek.

Foto’s met dank dhr. Karel Verhelst, Bibliotheek Hasselt Limburg.